zaterdag 29 augustus 2009

E-book reader


Het elektronische boek bestaat al een tijdje. Maar de readers, de handzaam bedoelde apparaatjes waarmee je ze overal zou moeten kunnen lezen, waren tot nu toe verre van ideaal. Te duur, te lomp, te weinig capaciteit. Als we Sony mogen geloven, benadert de E-book reader die zij deze week presenteerden het perfecte draagbare elektronische boek. 350 boeken kun je er in opslaan. Begrijp je een woord niet, vertelt het ingebouwde woordenboek wat het betekent. En meer van die snufjes. Sony geeft toe dat je op het strand en in bad beter een papieren paperback kunt nemen. En uiteraard moet je met een volle accu van huis. Blijkbaar zijn ze nog niet uit te rusten met zonnecellen. Zoals elke boekenfan kijk ik met gemengde gevoelens naar deze ontwikkeling. Ik ben wel van de elektrosnufjes dus ook nu ben ik in de mood van 'hebben, hebben'. Maar dan voor 'erbij' en nooit voor 'in de plaats van'. Want het fysieke boek heeft voor mij misschien wel net zoveel betekenis als de inhoud. Ik houd er ook van om tijdens het lezen te zien hoeveel pagina's ik nog 'moet', hoeveel ik er al heb gehad. Ik ben verzot op boekomslagen, zet daarom ook altijd een paar boeken dwars in mijn boekenkast om naar te kijken. Stop mijn neus af en toe diep in een boek om het papier en de inkt te ruiken. Houd heel erg van typografie. Maar het belangrijkste: als ik een boek gelezen heb, ben ik zijn maatje geworden. Ik leen ook nooit, ik koop. Want ik wil het boek houden, er een mooi plekje in mijn boekenkast voor zoeken en als ik er dan zo nu en dan naar kijk, ben ik weer even terug in de wereld die de schrijver voor mij geschapen heeft, die mysterieuze wereld die bestaat en toch niet bestaat en die speciaal voor mij gevangen zit in die verzameling bedrukte papiertjes, bijeen gehouden door twee stukjes karton.

dinsdag 25 augustus 2009

Waar gaat die vrolijke trein naartoe


Omdat Kalme Chaos van Sandro Veronesi zo goed bevallen was, nu een oudje van hem uit de kast getrokken: Waar gaat die vrolijke trein naartoe. Om precies te zijn gaat die naar Locarno, Zwitserland, vanuit Italië. Een vader en een zoon reizen naar een Zwitserse bank waar vader nog een hoop geld heeft staan. Dat geld moet op slinkse wijze worden opgehaald, want vader is officieel failliet en als de fiscus erachter komt dat-ie in Zwitserland nog wat heeft staan, wordt ook dat geld van hem afgepakt. Eigenlijk gaat het niet om het geld. Tijdens de reis ervaren we dat het gaat om de relatie tussen de vader en de zoon. De vader mag je gerust een notoire, maar charmante oplichter noemen, de zoon een artistiek ingestelde dromer. Tegengestelde karakters dus en Veronesi weet dat op bekwame wijze met veel ironie te beschrijven. Uiteindelijk blijken beide hoofdpersonen in staat een knieval naar de ander te maken. Fraaie, soms zowel geestige als bizarre zinnen schotelt Veronesi ons voor: 'Hij was in feite niet gehandicapt of achterlijk, hij leek alleen een van die uiterst vreemde, lelijke jongetjes die ik ook wel heb gekend, die op een gevaarlijke manier gefixeerd zijn op de natuurwetenschap, in staat om uit het hoofd alle op de wereld voorkomende soorten spinnen op te sommen, maar ook om ellendig om te komen in de garage, verstikt door de uitlaatgassen van hun vaders auto tijdens een of ander mysterieus experiment.'

zaterdag 22 augustus 2009

De wet van Spengler


In de roman De wet van Spengler beschrijft Jaap Scholten de dood van zijn broer. Dat doet hij heel ingetogen, zonder pathetisch of sentimenteel te worden. Dat zou ook niet logisch zijn geweest, zo blijkt als je de broers - het zijn er vijf - in het boek leert kennen. Het zijn, op de hoofdpersoon na wellicht, stoere jongens die jagen en te hard rijden in auto's. Die elkaar niet zo gauw een hug zullen geven, laat staan een kus. Dat laatste gebeurt wel als de hoofdpersoon, Frederik, zijn broer voor het laatst in levenden lijve ziet. Dat is een indrukwekkende en ontroerende scène. De roman beslaat twee delen en het tweede deel is, zo zei Scholten onlangs op tv, in een veel korter tijdsbestek geschreven. Dat heeft dat deel meer snelheid gegeven en dat komt het boek ten goede. Het eerste deel bevat jeugdherinneringen, die van belang zijn voor begrip van verhaal en personages, maar door het anekdotische karakter minder diepgang hebben dan het tweede deel. Het decor waartegen het verhaal zich afspeelt, de nadagen van een Twentse industriële familie, is niet alledaags en dat maakt het wat moeilijker om je te personificeren met de personages. Het valt ook niet mee om de families en de relaties uit elkaar te houden. Desondanks een knappe roman die beklijft.

donderdag 20 augustus 2009

Kinderboek


Op een Amerikaanse nieuwssite staat een lijstje (Engelstalige) kinderboeken waarvan schrijver Lesley Blume vindt dat eigenlijk elk kind ze gelezen zou moeten hebben. Waterschapsheuvel van Richard Adams bijvoorbeeld en De Heksen van Roald Dahl. Ik vroeg me af of ik zelf ook een lijstje zou kunnen maken, van kinderboeken die anderen ook gelezen zouden moeten hebben. Ik moest diep graven in mijn geheugen en kwam niet zo ver. Het waren toch typische jongensboeken. De scheepsjongens van Bontekoe (Fabritius) bijvoorbeeld. Ongelooflijk spannend, net als, in het vergelijkbare genre, Robinson Crusoe (Defoe), Schateiland (Stephenson) en Gullivers Reizen (Swift). En de hele reeks van Tarzan (Burroughs) heb ik verslonden, niet in goedkope stripversies, maar de originelen. Groene pockets waren het, eigenhandig bijeen gespaard. Ik herinner me ook dat ik weinig belangstelling had voor de echt populaire jongensboeken: Kameleon, Pim Pandoer. Een enkele Arendsoog heb ik gelezen, maar met weinig plezier. Toen ik later de waarheid over vader en zoon Nowee, de schrijvers, hoorde, realiseerde ik me waarom. De Nowee's waren gewone Hollandse kerels die nog nooit in Amerika, laat staan in het Wilde Westen, waren geweest. Dat kon je lezen ook. Ik weet het, Jonathan Swift is ook nooit op Brobdingnag geweest. Maar toch geloofde ik elk woord van wat-ie erover schreef.

Firmin


Firmin is de hoofdpersoon in de gelijknamige roman van Sam Savage. Maar de term hoofdpersoon is eigenlijk niet juist. Want Firmin is een rat. Ik weet het, ratten kunnen niet praten, laat staan boeken schrijven. Maar Savage voert toch echt een sprekende rat op en ach, na een paar pagina's weet je niet beter. Het beest wordt geboren in een boekhandel en eet (!) en leest (!) zo'n beetje alle boeken die tot de wereldliteratuur worden beschouwd. Of we Firmin als een allegorisch verhaal moeten beschouwen? Geen idee. De geschiedenis van de rat is in ieder geval heel geestig opgeschreven. Het dier weet langer dan zijn soortgenoten te overleven en het zou best eens kunnen zijn dat dat door zijn belezenheid komt. In plaats van door riolen en straatgoten te struinen, hangt Firmin de hele dag de boekenwurm uit. 's Nachts komt hij aan zijn kostje door in een verlopen uitgaanscentrum restjes patat en hamburgers te scoren. En tussen de stoelen van de pornobioscoop vindt-ie ook het nodige eetbaars. Moraal van het verhaal (dierenverhalen hebben altijd een moraal, dat was al voor La Fontaine zo): wie leest leeft langer. Da's toch een mooie opsteker voor lezers van dit blog!
ps: Er staan schattige tekeningetjes in.

Medereizigers


Medereizigers van Rudy Kousbroek is een verzameling stukjes waarin de schrijver zich uitlaat over de liefde van de mens voor het dier. In het bijzonder het huisdier. Varkens, daarover zwijgt Kousbroek expres want het lot van die beesten deprimeert hem. Waarover hij het dan wel heeft? Katten bijvoorbeeld. Daar wijdt hij zelfs de meeste pagina's aan. En muilezels, paarden, konijnen, kippen. Zijn stukjes gaan vergezeld van foto's waarop de dieren meestal in een wat ongewone houding staan afgebeeld. Een foto van een tijger en een man in een innige omhelzing bijvoorbeeld. Dat Kousbroek meermalen teruggrijpt naar zijn jeugd in Nederlands-Indië hoeft voor wie zijn werk kent niet te verbazen. Daar was het zelfs niet ongebruikelijk om beren en tijgers als huisdieren te hebben. De stukjes gaan soms over Kousbroek zelf, maar meestal over anderen. Over Céline bijvoorbeeld, de grote Franse schrijver met het smet op het blazoen vanwege diens onverhoolde antisemitisme. Diens kat was alles voor hem en Céline sleurde het beest zelfs mee op zijn vlucht uit Parijs, dwars door Duitsland terwijl het gebombardeerd werd, naar Kopenhagen. Het zijn over het algemeen heel leesbare, aardige stukjes. Soms staat de schijnwerper wat te veel op Kousbroeks belezenheid gericht. In dat geval bieden de foto's weldadige afleiding.

dinsdag 18 augustus 2009

Zomertijd


Nobelprijswinnaar J. Coetzee publiceert zijn memoires in de vorm van een gefictionaliseerde trilogie. Eerst verscheen Jongensjaren, daarna Portret van een jongeman en het trio is nu compleet met het opmerkelijke Zomertijd. Het zoomt in op een periode uit Coetzee's leven in de eerste helft van de jaren zeventig, een tijdperk waarin zijn schrijverschap tot ontwikkeling kwam. Het boek mag opmerkelijk genoemd worden, vanwege de vorm die de Zuid-Afrikaan heeft gekozen. Coetzee doet voorkomen alsof hij is overleden en voert een jongeman op die zich als biograaf van de schrijver presenteert. Zomertijd is de weergave van vijf interviews die de biograaf heeft gehad met personen die Coetzee goed of minder goed hebben gekend. Het is een vreemd perspectief dat de schrijver heeft gekozen, maar het verhaal is weer zo goed opgeschreven dat je je tijdens het lezen nauwelijks realiseert dat hier toch echt de schrijver zelf aan het woord is die over zichzelf praat. Er ontstaat een beeld van een broos schepsel, een stuntelige man, een wetenschapper die als dertiger bij zijn al even stuntelige vader woont, een intellectueel die op het sociale vlak, zeker waar het de liefde betreft, als een klungelige amateur overkomt. Wat waar is en wat niet, dat blijft de vraag. Een antwoord blijft achterwege want Coetzee verschuilt zich achter de gefictionaliseerde biograaf, die op zijn beurt ook zelf worstelt met waarheid en verbeelding. Dat vind ik nog het leukste in de roman, de passages waarin de interviewer zich verweert tegen kritiek van de geïnterviewden die vinden dat hij hun verhalen te veel heeft geromantiseerd en gepersonaliseerd. Gedurfd werk van de Zuid-Afrikaan.

zondag 16 augustus 2009

De tocht van de olifant


Een olifant verplaatsen is zelfs nu nog geen sinecure, dus stel je voor hoe dat er in de zestiende eeuw moet hebben uitgezien! José Saramago (1922) doet een poging in zijn nieuwste roman, De tocht van de olifant. Hij baseert zich op wat een waar gebeurd verhaal schijnt te zijn: de Portugese koning Jan schenkt aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk een olifant. Dat beest, een paar jaar eerder al op wonderbaarlijke wijze van India naar Portugal vervoerd, inclusief de olifantendrijver, staat toch maar wat te verpieteren in een kraal. En Jan moest zijn neef toch nog een huwelijksgeschenk aanbieden, vandaar. Op zijn welbekende wijze, met heel veel ironie, beschrijft Saramago hoe het beest in een karavaan dwars door Spanje, via Italië en de Alpen naar Wenen wordt vervoerd. Uiteraard krijgen de vorsten van die dagen, evenals de katholieke kerk die een antwoord zoekt op de stellingen van Luther, om de zoveel bladzijden een flinke sneer van de Portugese schrijver. Net als in zijn bekende meesterwerken, Stad der blinden, Memoriaal van het klooster en al die andere, excelleert Saramago weer op de vierkante centimeter. Bijzin na bijzin vakkundig aan elkaar geknoopt. Wat zou Saramago zijn zonder de komma. De tocht van de olifant is niet zo dik en pretentieus als alle voorgangers, maar een hele prestatie voor iemand van 86 die tijdens het schrijven ook nog eens werd geplaagd door een mysterieuze ziekte.